Jongeren en alcohol - Rapport van de Hoge Gezondheidsraad
Abstract
Dit rapport is één van de projecten van 2005 van de Hoge Gezondheidsraad op het gebied van
de geestelijke gezondheid. De aanvraag kwam van de voorzitter van de Federale
Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Alcohol – dus alcoholhoudende dranken – vertoont een aantal kenmerken van drugs, in het
bijzonder het vermogen om afhankelijkheid of problematisch gebruik te induceren. Het is het type
drugs dat in onze samenleving het meest verspreid is, het gemakkelijkst beschikbaar is en het
vaakst wordt verbruikt. Alcoholgebruik en -misbruik leiden tot vroegtijdig overlijden, aanzienlijke
handicaps en een grote ziektelast op bevolkingsniveau. Naast deze schade voor de
volksgezondheid heeft alcohol ook een negatieve impact op individueel, sociaal en economisch
vlak.
Op basis van de beschikbare epidemiologische gegevens kan men een aantal tendensen
vaststellen in het alcoholgebruik van jongeren: vroegtijdig gebruik (omstreeks 12-jarige leeftijd);
bijzonder frequent gebruik van alcohol door jonge Belgen in vergelijking met jongeren uit andere
landen; een als binge drinking bekend staand gebruikspatroon (drinken van een grote
hoeveelheid alcohol op een zeer korte tijd) dat wegens zijn schadelijkheid en ermee gepaard
gaande risico’s aanleiding geeft tot verontrusting; het stijgende aantal gevallen van dronkenschap
in België (dit cijfer ligt echter hoger in de buurlanden); de consumptie van alcopops, vooral door
zeer jonge tieners; het combineren van alcohol met andere drugs, en tenslotte de omvang van de
aan alcohol gerelateerde schade bij jongeren; dit laatste punt toont aan dat onder de algemene
bevolking de aan alcohol gerelateerde mortaliteit voor beide geslachten in verhouding hoger is in
de leeftijdsgroep 15-19 jaar, vooral wegens ongelukken.
Vervolgens worden de alcoholconsumptie door jongeren, de bepalende factoren en de
consequenties ervan onderzocht. Duidelijk is dat het gebruik van alcohol binnen een globale
aanpak moet worden bestudeerd en dat het voortvloeit uit complexe interacties tussen de
omgeving van het individu, zijn persoonlijke trekken, de kenmerken van het gebruikte middel
alsook risico- en beschermingsfactoren. Daarenboven mag niet worden vergeten dat het
blootstellen van de hersenen aan alcohol met risico’s gepaard gaat voor de cognitieve en
emotionele ontwikkeling van kinderen en adolescenten.
Om tot een daling van de aan alcoholgerelateerde schade bij jongeren te komen wordt de vraag
gesteld naar wat kan worden ondernomen inzake preventie. Er wordt voortdurend gestreefd naar
doeltreffendheid inzake preventie, met inspanningen gaande van een globale aanpak in de lijn
van de beroemde “wet van Ledermann” (de omvang van het problematische gebruik in de
bevolking hangt direct samen met de omvang van het gemiddelde gebruik per inwoner) tot een
meer recente aanpak die rekening houdt met de verschillende levensstijlen. In dit rapport worden doeltreffende door de WGO uitgevaardigde preventiestrategieën beschreven: voorzien van
bescherming, promoten van educatie, ondersteunen van de omgeving en verminderen van de
schade. Vervolgens wordt aangetoond dat de Belgische wetgeving terzake onvoldoende duidelijk
is. Bovendien worden initiatieven beschreven zoals de BOB-campagne en “Bekijk het nuchter”,
alsook initiatieven in het kader van een socio-educatieve aanpak. Hieruit blijkt dat een betere
coördinatie van de acties, overleg tussen de verschillende veldwerkers en het bevoegde gezag
wenselijk zouden zijn.
Betreffende de therapeutische aanpak van de jongere wordt ertoe aangedrongen dat wanneer
die noodzakelijk blijkt, de voorkeur wordt gegeven aan “motivationele gespreksvoering” ten einde
motivatie te scheppen tot verandering in de houding en levensstijl.
Tot slot worden algemene aanbevelingen geformuleerd waarvan de belangrijkste het uitwerken
van een “globaal alcoholbeleid” is. Er worden eveneens specifiekere maatregelen voorgesteld:
prijsverhoging, beperking van beschikbaarheid, acties ten opzichte van reclame en etikettering,
alcohol en verkeer, preventie, vroeginterventie en hulpverlening en tenslotte uitbreiden van het
onderzoek terzake.
Sleutelwoorden: alcohol, alcoholgebruik, verslavingen, jongeren, adolescenten.
- inleiding
- epidemiologie
- Leeftijd van eerste gebruik
- Het regelmatige gebruik van alcohol
- Het “binge drinking”
- Dronkenschap
- Verschillende soorten van door jongeren gebruikte alcoholische dranken
- Het polygebruik
- Aan alcohol gerelateerde schade
- Factoren die een rol spelen in het alcohol gebruik
- Het 3 M model
- Overzicht van het verband tussen de onderzochte factoren en het gebruik van alcohol
1. Inleiding
5 à 10 % van de bevolking drinkt problematisch. De gevolgen hiervan situeren zich niet alleen op
individueel, sociaal en economisch vlak maar ook op vlak van de volksgezondheid.
Er zijn voor elke doelgroep of leeftijdsgroep specifieke alcoholgerelateerde problemen en risico’s,
dit geldt niet alleen voor jongeren. Toch vormen jongeren een bijzonder kwetsbare leeftijdsgroep.
Sommige jongeren kunnen vooral tijdens hun tienerjaren een risicogedrag ten opzichte van
alcohol vertonen. Het overmatig gebruik van alcohol kan echter medische, psychologische en
sociale problemen teweegbrengen. Het kan ook aan bepaalde risico’s gelinkt zijn, zoals
dronkenschap aan het stuur, ongecontroleerd verbaal of fysisch geweld, stoornissen van de
cognitieve functies, risicovol seksueel gedrag (geen gebruik van een condoom, veelvuldige
partners), zwangerschap en intoxicatie, diverse andere stoornissen van de fysische en
psychologische gezondheid, hoger sterftecijfer, enz.
Jongeren vormen een leeftijdsgroep voor wie (indien nodig, specifieke) preventie- en
behandelingsprogramma’s beschikbaar moeten zijn. In de verschillende gemeenschappen en
gewesten van ons land werden reeds verschillende initiatieven genomen, maar op nationaal vlak
werd niets gestructureerds ondernomen.
Te noteren valt dat wanneer men het heeft over het probleem van alcoholmisbruik men erop
dient te letten dat men niet alle jongeren gaat stigmatiseren. Het is weliswaar zo dat een aantal
onder hen alcoholproblemen heeft, toch heeft de overgrote meerderheid een gezonde houding
ten opzichte van alcoholhoudende drankjes, en gebruiken zij alcohol op een redelijke en
verstandige manier.
Onder de benaming “jongeren” valt in de regel een bevolkingsgroep met een leeftijd tussen 15 en
20. Enkele studies houden rekening met jongeren tussen 11 en 15 jaar, andere studies met
jongeren tussen 20 en 25 jaar. In de aanbevelingen is het beter om rekening te houden met een
relatief brede leeftijdsgroep, namelijk die van 11-25 jaar.
2. Epidemiologie
Om een algemeen beeld van de gewoonten van jongeren inzake alcoholgebruik te krijgen
werden 6 internationale of Belgische enquêtes geselecteerd:
- De HBSC studie (Health Behaviour in School-Aged Children – 2002).
- De ESPAD enquête (The European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs – 2003): 35 Europese landen hebben deelgenomen aan deze omvangrijke internationale enquête over alcohol en drugs. In totaal werden meer dan 100.000 jongeren ondervraagd. België heeft voor de eerste keer aan deze enquête deelgenomen.
- De VAD-leerlingenbevraging (Vereniging voor Alcohol en andere Drugproblemen – 2004).
- Het PROMES-onderzoek naar de gezondheid en het welzijn van jongeren (1986- 2002).
- Het OIVO-onderzoek naar jongeren en alcohol (2005).
- Het onderzoek van de WHO “Volume of Alcohol Consumption, Patterns of Drinking and Burden of Disease in the European Region – Implications for Alcohol Policy”(2005).
We zullen de resultaten van deze enquêtes en studies in 7 punten samenvatten: leeftijd van
eerste gebruik, het regelmatige gebruik van alcohol, het binge drinking, dronkenschap,
verschillende soorten van alcohol, het polygebruik en de aan alcohol gerelateerde schade.
2.1. Leeftijd van eerste gebruik
Men weet dat het proeven en vooral het vroegtijdige proeven van alcohol aanleiding kan geven
tot toekomstig regelmatig gebruik. Nu begint men soms zeer vroeg alcohol te drinken. In België
vindt het eerste contact met alcohol omstreeks 11-12 jarige leeftijd plaats. De VAD-enquête van
2004 stelt vast dat 70 % van de betrokken jongeren reeds op 12-jarige leeftijd alcohol hebben
gedronken.
Het is duidelijk dat 12 jaar een kritische leeftijd is in de fase waarin alcohol voor het eerst wordt
gebruikt en dat een preventiebeleid op deze leeftijdsgroep dient te worden gericht. Het blijkt dat
het vertrouwd maken met alcohol dikwijls vooral in de familiale kring gebeurt.
2.2. Het regelmatige gebruik van alcohol
Onder de landen die aan de ESPAD enquête hebben deelgenomen, behoort België tot die waarin
het alcoholgebruik bij jongeren het vaakst voorkomt. In deze enquête definieert met “vaak”
gebruik indien de jongere binnen de 30 dagen die aan de enquête voorafgaan, 10 keer of meer
alcohol heeft gedronken. Het zijn dus de jongeren uit België die samen met die uit Nederland,
Oostenrijk en Malta in de maand die aan de enquête voorafging, het meest frequent hebben
gedronken. Deze prevalentie is hoger in Vlaanderen dan in Wallonië.
Dit verschil tussen Vlaanderen en Wallonië wordt bevestigd door de VAD-bevragingen (met enkel
een steekproef in Vlaanderen) en het PROMES onderzoek naar de gezondheid en het welzijn
van jongeren (met enkel een steekproef in de Franstalige gemeenschap).
Volgens de VAD enquête van 2004 hebben 93 % van de Nederlandstalige jongeren reeds op de
leeftijd van 15 jaar alcohol gedronken, waarvan 83 % het laatste jaar: 31 % van deze jongeren
drinkt regelmatig (wekelijks tot dagelijks) terwijl 16 jaar de wettelijke leeftijdsgrens is waarop
jongeren buitenshuis alcohol mogen drinken. Vanaf 17 jaar drinkt de meerderheid van de
jongeren regelmatig (52 %) terwijl slechts 35 % occasionele drinkers zijn. Eveneens werd tussen
1999 en 2001 een toename waargenomen van 5,4 naar 9,7 % bij het aantal 13-jarigen die
wekelijks alcohol gebruiken.
Wat het PROMES-onderzoek betreft, wijst de jaar- op jaarevolutie op een vermindering in het
regelmatige gebruik van alcohol door Franstalige jongeren. Het vestigt de aandacht op het feit
dat onder de 13, 15 en 17-jarigen het percentage regelmatige gebruikers tussen 1986 en 2002
van 48 % naar 28 % is gedaald.
Er zijn meer jongens dan meisjes die regelmatig alcohol gebruiken en dit gebruik neemt duidelijk
met de leeftijd toe (VAD, 2004; HBSC, 2002).
2.3. Het “binge drinking”
Binge drinking wordt gedefinieerd als het bewust drinken van minstens 5 alcoholische dranken
na elkaar om snel onder invloed van alcohol te geraken. Volgens de ESPAD enquête is binge
drinking zeer frequent in België en Vlaanderen en Wallonië verschillen op dit vlak nagenoeg niet.
Het is echter nog meer verspreid in de buurlanden (uitgez. Frankrijk).
Aan dergelijke gebruikspatronen dient bijzondere aandacht te worden besteed, omdat binge
drinking onvoorzichtig, schadelijk en mogelijkerwijze dodelijk is (International Center for Alcohol
Policies).
2.4. Dronkenschap
In de loop van het jaar 2003 kwam volgens de resultaten van de ESPAD-enquête dronkenschap
minder frequent voor in België, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland dan in de andere
landen die aan de enquête hadden deelgenomen. België behoort tot de landen die zich in de
staartgroep situeren (zie grafiek 1 hieronder).
Toch is het aangegeven aantal gevallen van dronkenschap fors gestegen bij de Belgische
jongeren. Zo stelt men sinds 1992 een stijgende tendens vast bij het aantal jongeren dat
aangeeft reeds meer dan eens dronken te zijn geweest en een zeer groot aantal scholieren van
11 tot 16 jaar hebben zich tenminste twee maal in hun leven in meerdere of mindere mate
bedronken. (PROMES, 2002) Deze stijgende tendens wordt eveneens door andere studies
vastgesteld.
Er is een duidelijk verschil tussen jongens en meisjes: jongens zijn vaker dronken. Dronkenschap
komt vaker voor bij oudere jongeren en bij jongeren uit het technisch en beroepsonderwijs.
2.5. Verschillende soorten van door jongeren gebruikte alcoholische dranken
Volgens de verschillende studies wordt bier door de adolescenten het meest gedronken,
ongeacht het land.
M.b.t. de “alcopops” (alcoholhoudende limonades), werd aangetoond (VAD) dat de alcopops in
België vooral populair zijn bij jongeren tussen 12-15 jaar, maar dat jongeren ook daarna alcopops
blijven gebruiken. Vanaf 15 jaar drinken jongeren regelmatiger alcohol en dan begint men meer
bier te drinken dan alcopops.
Dit is belangrijk omdat aangetoond werd dat hoe vroeger men begint alcohol te drinken, des te
groter het risico later op een problematische wijze alcohol te gaan gebruiken. Toch blijkt dat
alcopops producten zijn die de jongsten aanspreken: hun smaak, hun uitzicht, hun kleur, het
etiket. Marketing is sterk gericht op die jongeren (in tegenstelling tot wat producenten beweren).
Bovendien zijn ouders en jongeren zich vaak niet bewust van het alcoholgehalte. Er dient te
worden opgemerkt dat nieuwe zoete biersoorten en sterke dranken met nieuwe, zoete smaken
evenzeer een probleem vormen.
In 2000, het eerste jaar dat de VAD de leerlingenbevraging4 organiseerde, dronken 11 % van de
12-14-jarigen regelmatig (dus wekelijks tot dagelijks) alcopops. In 2002-2003 waren dat er 7 %, in
2003-2004 daalde dit aantal tot 5 %. Bij de 15-16 jarigen bleef het aantal regelmatige gebruikers
tamelijk stabiel rond de 12-13 %. Een significante daling wordt in de loop van het laatste jaar
(niet tijdens het hele bestaan) vastgesteld wat erop kan wijzen dat de hype over zijn hoogtepunt
heen is.
2.6. Het polygebruik
In België zijn weinig gegevens beschikbaar over polygebruik waarbij één van de gebruikte
middelen alcohol is. De gegevens die er zijn, betreffen vooral het polygebruik van verboden
middelen. Toch merkt men dat het gebruik van synthetische drugs vaak wordt gecombineerd met
het gebruik van andere middelen, met name alcohol of cannabis, om de coming down te
verlichten. In bepaalde gevallen gebruiken jongeren wat ze vinden of wat ze kunnen krijgen,
aangezien één middel de werking van een ander kan versterken. Drugs worden niet enkel op
feestjes gebruikt, maar worden soms ook op school, sportgelegenheden of bij andere vrije
tijdsbestedingen aangetroffen (PROMES, 2003). In de meeste studies die bij jongeren werden
verricht, wordt ook dikwijls een verband gelegd tussen het gebruik van alcohol en dat van tabak.
Studies verricht in Quebec of Frankrijk tonen aan dat het probleem neigt toe te nemen. Het is
waarschijnlijk dat dit ook in België het geval is, vooral als men ermee rekening houdt dat men
voor polygebruik bij volwassenen over cijfers beschikt en dat die deze tendens bevestigen.
2.7. Aan alcohol gerelateerde schade
Enkele epidemiologische gegevens verschaffen ons ook informatie over de negatieve gevolgen
van het gebruik van alcohol. Dit is het geval met de enquête van de WHO “Volume of Alcohol
Consumption, Patterns of Drinking and Burden of Disease in the European Region – Implications
for Alcohol Policy”. De voornaamste gegevens uit dit onderzoek (wat betreft jongeren en alcohol)
zijn de volgende:
- Alcoholgebruik veroorzaakt een aanzienlijke ziektelast. 6,3 % van alle doden en 10,8 % van alle DALY’s (= disabilities adjusted life years) in 2002 in Europa konden worden toegeschreven aan de blootstelling aan alcohol.
- Letsels (injury) en meer specifiek onopzettelijke ongevallen (unintentional injury) staan in voor het grootste deel van de alcoholgerelateerde morbiditeit en mortaliteit in Europa.
- Uit dit onderzoek blijkt dat alcohol, in tegenstelling tot andere risicofactoren zoals tabak, hypertensie en hoge cholesterol, voornamelijk schade op jongere leeftijd veroorzaakt.
- De beschermende effecten van alcohol (bij cardio-vasculaire aandoeningen) komen voor in hogere leeftijdscategorieën (60 jaar). Wanneer we kijken naar de relatieve proportie van alcoholgerelateerde mortaliteit ten opzichte van globale mortaliteit per geslacht en leeftijd zien we dat de alcoholgerelateerde sterfte voor beide geslachten proportioneel het hoogste is in de leeftijdscategorie 15-29 jaar. Men stelt dus vast dat men voor de leeftijdscategorie 15-29 jaar met een vergelijkenderwijs hoger sterftecijfer te maken heeft dat vooral aan ongelukken te wijten is.
Uit deze gegevens blijkt dat het alcoholgebruik betrekkelijk vroegtijdig begint in België. Als men
weet dat een vroegtijdig gebruik een risicofactor is voor een later problematisch gebruik moeten
acties op dat vlak worden ondernomen.
Regelmatig alcoholgebruik en binge drinking vormen frequent risicogedrag bij jonge Belgen.
Bovendien, hoewel het aantal gevallen van dronkenschap bij jongeren minder omvangrijk is in
ons land dan in andere landen, blijkt het dat dit aantal toeneemt. In ieder geval vormt de schade
te wijten aan het alcoholgebruik bij jongeren een zeer verontrustende problematiek.
Bijgevolg, na een analyse in het volgende hoofdstuk van de factoren die in het alcoholgebruik
een rol spelen, zullen de mogelijke acties om dit probleem te verhelpen, worden overwogen.
3. Factoren die een rol spelen in het alcoholgebruik
Het onderstaande model is momenteel de exacte consensus van de grootste meerderheid
van de experts betreffende de factoren die een rol spelen in het druggebruik in het algemeen
en in het alcoholgebruik in het bijzonder.
3.1. Het 3 M model
- Mens: Wie is de gebruiker ? Er kan een verband bestaan tussen de individuele kenmerken en het alcoholgebruik. Verschillende kenmerken zoals leeftijd, geslacht, gemoedstoestand… hebben een invloed op het gebruik van alcohol.
- Middel: Wat wordt er gebruikt en op welke manier ? Welke soort alcohol wordt er gedronken en hoe dikwijls ? …
- Milieu: In welke omgeving wordt er gebruikt ? In welke cultuur of subcultuur? Wat voor wettelijke maatregelen werden er getroffen?
Uit dit model blijkt namelijk dat alcoholpreventie op drie punten moet inwerken
1. Mens: bv. informeren en opvoeden van de jongeren zelf.
2. Middel: bv. de toegang tot sterke drank voor jongeren reglementeren.
3. Milieu: bv. aan banden leggen van alcoholreclame; verhogen van de prijs van alcohol,
uitwerken van programma’s ter verbetering van vaardigheden van ouders om met hun kinderen
over alcohol te praten…).
In verschillende studies werd de relatie tussen alcoholgebruik bij jongeren en verschillende
factoren uit het hierboven vermelde model (mens, middel en milieu) onderzocht.
De elementen in verband met de mens, het middel of het milieu kunnen een invloed hebben op
het alcoholgebruik door risico- of beschermingsfactoren te vormen en omgekeerd kan het
alcoholgebruik ook sommige ervan beïnvloeden.
3.2. Overzicht van het verband tussen de onderzochte factoren en het gebruik van
alcohol
Zeer vaak wordt erkend dat een persoon een zekere aanleg kan vertonen voor het gebruik van
drugs (waaronder alcohol) omwille van bepaalde omgevingsfactoren en sociale factoren.
Omgekeerd kunnen andere factoren een beschermende werking hebben en het potentiële
misbruik van drugs verminderen. Het “National Institute on Drug Abuse” (NIDA) in de Verenigde
Staten vestigt de aandacht op vijf gebieden die ofwel duidelijke risicofactoren ofwel duidelijke
beschermingsfactoren in verband met drugsmisbruik bij tieners en jonge volwassenen vertonen.
Tabel 1: Risico- en beschermingsfactoren m.b.t. drugsmisbruik per gebied. Verslag 2003 van het NIDA.
Iedereen komt natuurlijkerwijs in aanraking met de vijf hierboven vermelde gebieden en wordt
dus zowel met risico- als met beschermingsfactoren geconfronteerd. Deze verschillende factoren
kunnen in de omgeving van één enkele persoon naast elkaar bestaan. Daarenboven wegen
bepaalde factoren zwaarder dan andere in de balans tussen risico’s en bescherming.
Bijvoorbeeld is vroegtijdig agressief gedrag een belangrijke risicofactor onafhankelijk van andere
eventuele beschermende factoren.
Een persoon wordt dus geconfronteerd met verschillende factoren die echter een invloed hebben
op elkaar bij het reduceren van het misbruik of integendeel van het niet-problematisch gebruik
van drugs of alcohol.
Ter illustratie worden hieronder enkele voorbeelden beschreven van de invloed van bepaalde
elementen van het model Mens-Middel-Milieu op het gebruik van alcohol.
3.2.1. Mens
- Neurobiologische eigenschappen van de hersenen
Op individueel niveau dient rekening te worden gehouden met neurobiologische factoren, welke
een niet te verwaarlozen rol spelen bij de evolutie van drugs- of alcoholmisbruik alsook bij
verslaving. Zo blijkt dat omwille van het ontwikkelings- en structureringsproces van de hersenen
tieners en jonge volwassenen beter de versterkende effecten van een middel ervaren, terwijl ze
minder vatbaar zijn voor de afkeerwekkende werking ervan. Bovendien vertonen jongeren over
het algemeen een persoonlijkheidspatroon dat nood heeft aan het ontdekken en ervaren van
nieuwe sensaties… Vervolgens geraken sommige mensen omwille van hun neurobiologische
organisatie (het dopaminergisch systeem in het bijzonder) vlugger en gemakkelijker verslaafd
dan andere. Zo zou bv. een teveel aan dopamine in de hersenstructuren (vooral in de
voorhoofdskwabben) een verklaring bieden voor een overmatige toekenning van een
versterkende waarde aan alcohol en daarmee gepaard gaande prikkels.
- Cognitieve capaciteiten
Op cognitief vlak zouden slechte prestaties voor tests met als doel de evaluatie van het
vermogen tot besluitvorming en planning eveneens een goede indicatie zijn dat de persoon in
kwestie een zekere aanleg vertoont voor misbruik van alcohol en andere stoffen. Vermogen tot
zelfcontrole en “bewustmaking van de gevolgen” van een handeling lijken daarentegen een
cognitieve beschermingsfactor te zijn tegen alcoholmisbruik (Mohatt et al. 2004).
M.b.t. tot de gevolgen van alcoholmisbruik tonen een aantal wetenschappelijke studies duidelijk
aan dat alcohol schadelijke gevolgen heeft voor het cognitief functioneren (Brown et al., 2000;
Damasio et al., 2001). Dit betreft vooral de geheugenfuncties op korte en lange termijn, alsook
het vermogen tot besluitvorming en planning. Aangezien tijdens de adolescentie de hersenen en
vooral de net vermelde cognitieve functies zich midden in het rijpingsproces bevinden, betekent
dit dat alcoholmisbruik dit proces verstoort. Hierdoor krijgen wij inzicht in de ernst van de
opgelopen schade en de potentiële escalatie die terug te vinden zijn zowel in het steeds
frequenter afhaken op school als het alcoholmisbruik. Er is immers een eng verband tussen
zwakke prestaties op school en frequenter alcoholgebruik.Blootstelling aan alcohol van de hersenen tijdens de kindertijd of adolescentie kan sommige zeer
belangrijke ontwikkelingsprocessen in de hersenen onderbreken.
- Leeftijd
Het alcoholgebruik kan ook gevolgen hebben op lange termijn. Zo lopen personen die vóór de
leeftijd van 15 jaar alcohol beginnen te drinken viermaal meer het risico om tijdens hun leven
verslaafd te raken aan alcohol dan zij die op de leeftijd van 20 jaar of later beginnen te drinken
(Grant, Dawson, 1997). Het ligt dus voor de hand dat, net als het geval is met andere stoffen, het
alcoholgebruik uiteenlopende uitwerkingen heeft voor adolescenten en volwassenen.
- Geslacht
Jongens lopen een groter risico dan meisjes om op een problematische wijze alcohol te gaan
gebruiken. Deze tendens wordt door de epidemiologische gegevens bevestigd en kan met name
door metabolische verschillen worden verklaard.
- Gemoedstoestand tijdens de adolescentie
De adolescentie is een periode gekenmerkt door emotionele instabiliteit: deze is o.a. te wijten
aan het zoeken naar de eigen identiteit en de beperkingen ervan. Er worden risico’s genomen die
soms noodzakelijke experimenten zijn bij het opbouwen van de persoonlijkheid van de jonge
volwassene (Gezondheid en welzijn van jongeren van schoolgaande leeftijd, 2003).
Deze bereidheid om risico’s te nemen uit zich in een reeks zeer verschillende gedragspatronen
met als gemeenschappelijke kenmerken dat de persoon zelf zich min of meer vrijwillig in gevaar
brengt in de loop van de ontwikkeling tijdens de adolescentie. Hiertoe behoren o.a. het gebruik
van (toegelaten en verboden) psychoactieve stoffen, ordaal en suïcidaal gedrag, weglopen, enz.
(Assailly, 2003). Of het er nu om gaat om zichzelf aan het huiveren te brengen, toe te geven aan
sensatiezucht, zichzelf op de proef te stellen, te pogen (eigen) beperkingen te negeren…, de
meeste jongeren zullen het bij een experiment laten. Een minderheid echter zal gebruiken of
praktijken herhalen, wat tot excessen, verslaving aan bepaalde stoffen of gewenning aan
risico’s… kan leiden (Assailly, 2003).
Hieruit volgt dat alcoholmisbruik vaker voorkomt tijdens de adolescentie, wat tot gevolg kan
hebben dat de betrokken persoon in zeer risicovolle situaties geraakt.
- Evolutie van het gebruik:
Hoe evolueert matig gebruik tot bovenmatig gebruik?
Koob beschrijft hoe een gebrekkige impulscontrole evolueert tot compulsief gedrag en
alcoholisme. Bij de impuls-controlestoornis wordt een impulsieve handeling (hier: het gebruik van
alcohol) voorafgegaan door innerlijke spanning. Bij deze handeling wordt genot gezocht, al dan
niet door schuldgevoelens gevolgd. Bij de compulsieve stoornis veroorzaken terugkerende
gedachten stress en angstgevoel, die dan leiden tot compulsie (hier: gebruik van alcohol,
waarvan wordt verondersteld dat het angstgevoelens / stress vermindert). Bij “binge drinken” (zie
boven) zou de impulscontrolestoornis verbonden zijn met het streven naar genot, terwijl
compulsieve stoornis zou verbonden zijn met het vermijden van angstgevoelens/stress.
Op dit punt van de uiteenzetting is het belangrijk erop te wijzen dat Dai et al. (2002) op een
objectieve manier hebben aangetoond dat ethanol de door stress veroorzaakte stimulering van
de hypothalamische-pituitaire-adrenale as kan verminderen (as wordt gestimuleerd indien stress
wordt waargenomen). Dit betekent dat men dankzij het gebruik van alcohol gebeurtenissen als
minder stresserend zal ervaren en dat het hierdoor veroorzaakte angstgevoel zal worden verlicht.
De adolescentie is een kritische ontwikkelingsfase in de zin dat men dan aan een groot aantal
potentieel stresserende veranderingen wordt onderworpen (nieuwe school, nieuwe
leeftijdsgenoten, affectief rijpingsproces, hormonale en lichamelijke veranderingen, prestaties op
school, enz.). Het is dan ook begrijpelijk dat adolescenten een risicogroep vormen ten opzichte
van de effecten van alcohol op stress.
- Het polygebruik
Het polygebruik is een verschijnsel dat zowel in stedelijke als in feestelijke omgevingen wordt
vastgesteld (Sintes, 2000, OFDT). Wil men bij de interpretatie ervan rekening houden met de
“rationaliteit” van het gedrag, dan kan men op dit niveau praten over regulering van het gebruik
(gecombineerd gebruik van verschillende middelen om de werking van andere, reeds gebruikte
stoffen te veranderen. Daarbij kunnen deze middelen tegelijkertijd worden gebruikt of kan er een
zekere tijd tussen liggen). De waarnemers van het TREND dispositief (Tendances récentes et
nouvelles drogues) hebben voor deze productcombinaties vier functies kunnen identificeren:
- Maximalisering van de werking: zoveel mogelijk “positieve” effecten krijgen (kwalitatieve verandering en niet zomaar een kwantitatieve opstapeling van middelen).
- Uitbalancering van de effecten: op ieder moment de waargenomen effecten aanpassen aan contextuele veranderingen of aan de wens om met verschillende toestanden te experimenteren (bv.: cocaïne voor alcohol en omgekeerd, speed en alcohol en omgekeerd).
- Beheersing van de negatieve effecten: enkel de “positieve” effecten houden, de “crash” dempen… (bv. alcohol voor LSD).
- “Vervangende functie”: een product dat niet beschikbaar is door een ander vervangen (een effect door een ander vervangen, een tekort verhelpen…).
3.2.2. Middel
- Eigenschappen van het middel
Ofschoon de fysiologische, psychologische en sociale gesteldheid van een persoon meespelen
bij het afnemen van alcoholmisbruikproblemen zijn de eigenschappen van het middel evenmin te
verwaarlozen.
De effecten van ethanol (actieve substantie van alcohol) werken in op de GABA A- en N-methyl-
D-aspartaat (NMDA) receptoren, die dopamine vrijmaken in de hersenstructuren en vooral in de
structuren die verantwoordelijk zijn voor genot (Stahl, 2002). Chronisch gebruik van alcohol leidt
tot overgevoeligheid van de dopaminergische receptoren: wanneer geen dopamine via alcohol
wordt afgegeven, ontstaan de welbekende onaangename verschijnselen van het
ontwenningssyndroom. Het is dan ook begrijpelijk hoe aanvankelijk streven naar genot
(hedonisch gebruik) kan ontaarden in een gebruik dat is gericht op het voorkomen van onprettige
gevoelens wanneer de consument verslaafd is geworden en bijgevolg regelmatig
onthoudingsverschijnselen vertoont.
- “Alcopops” en zoete biersoorten
De schadelijkheid van deze soorten van alcohol wordt bepaald door de ingenomen hoeveelheid.
Door hun uitzicht en smaak worden zij als frisdranken behandeld, ofschoon zij een niet te
verwaarlozen alcoholgehalte bevatten. Hun sterk op limonade lijkende smaak zorgt ervoor dat de
gebruiker geen argwaan koestert ten opzichte van wat hij drinkt. Daarenboven zijn deze drankjes
ofwel qua flesdesign, ofwel qua kleur (blauw, roze, groen…) sterk “in”. Hierdoor geven ze de
indruk “onschadelijk” en ook zeer “attractief” te zijn, wat ze voor slecht geïnformeerde gebruikers
gevaarlijk maakt en aantrekkelijk voor de jongsten die deze “mode” willen volgen.
3.2.3. Milieu
Tijdens het socialiseringsproces van de adolescentie vloeien risicohoudingen, zowel als
beschermende houdingen, voort uit een groot aantal interacties.
Ten eerste in de familiekring neemt de jongere het gedrag van zijn ouders waar en gaat hij deze
imiteren: denken wij bijvoorbeeld aan de consumptie (tabak, alcohol, geneesmiddelen). Bijgevolg,
in bepaalde gevallen worden verstoorde sanitaire gewoonten waaronder risicogewoonten van
generatie tot generatie overgedragen.
Vervolgens zal een jongere meer geneigd zijn een middel te gebruiken indien hij deel uitmaakt
van een groep waarin de meerderheid van zijn leeftijdsgenoten dit middel gebruikt. Toch moet er
ook mee rekening worden gehouden dat jongeren niet toevallig in een dergelijke groep verkeren.
Anderzijds wordt hij tijdens zijn adolescentie geïnitieerd in de volwassen leeftijd en gaat hij met
volwassen handelswijzen experimenteren. Maar om zich af te zetten gaat hij al of niet middelen
consumeren die, naargelang van het geval, in zijn omgeving niet of wel gebruikt worden en zelfs
min of meer bewust verboden (bv. psychoactieve middelen) overtreden. Dit gedrag wordt
secundaire reactieve aanpassing aan het gezin of de maatschappij genoemd.
- Familie
Volgens een recente studie van het OIVO wordt het gebruik van alcoholhoudende dranken bij
jongeren beïnvloed door de leeftijd, het soort studies en het milieu waarin de jongeren verkeren
(vrienden, school, gezin). Hoe minder alcohol door de omgeving van de jongere wordt
gedronken, hoe minder de jongere geneigd zal zijn het zelf te proberen. Daarentegen heeft de
jongere meer de neiging alcohol te gaan gebruiken indien de vader drinkt. Deze neiging zal
worden versterkt indien de broers en zussen drinken. De ouders spelen een beslissende rol in
het vertrouwd maken met alcohol. Het gebruik van alcoholhoudende dranken bij jongeren maakt
deel uit van een sociaal gedrag in het gezin.
Daarbij spelen genetische gegevens een rol. Ze wijzen erop dat in sommige families een
bijzondere gevoeligheid voor alcohol aanwezig is waardoor het proces van biologische verslaving
ten opzichte van alcohol gemakkelijker wordt geïnduceerd.
Daarenboven legt één studie (De peretti, leselbaum, 1999) er de nadruk op dat de kwaliteit van
de relaties tussen de jongere, zijn ouders en zijn vriendenkring zeer belangrijk is. Deze speelt
immers een beslissende rol als relevante factor om het (fysische, geestelijke, sociale) evenwicht
of de kwetsbaarheid van de jongere te beoordelen, of er nu sprake is van gebruik van
psychoactieve middelen of niet.
- Peergroep/ vrienden
De invloed van de peergroep speelt een beslissende rol bij het aansporen tot gebruik van
alcoholhoudende drankjes. Jongeren zijn zeer gevoelig voor aansporingen vanuit hun omgeving.
Zij zullen gemakkelijk toegeven indien hun wordt aangeboden een alcoholhoudend drankje te
drinken, temeer daar het niet als bijzonder gevaarlijk of schadelijk wordt waargenomen. Ze
onderschatten er de risico’s en gevolgen van. Volgens een enquête vertonen jongeren uit het
technisch, beroeps- of kunstonderwijs een grotere neiging tot overmatig alcoholgebruik (OIVO,
2005).
Deze invloed van de peergroep op alcoholgebruik bij jongeren blijkt ook uit een studie van
Settetobulte al. Een adolescent die deel uitmaakt van een groep waarvan de meeste leden vaak
alcohol gebruiken, kan terechtkomen in een situatie waarin ook hij dat gedrag neigt aan te nemen
(Settertobulte et al., 2001).
Niettemin kunnen twee grote hypothesen het verband verklaren tussen het individu en de
peergroep m.b.t. het gebruik van alcohol:
- De invloed: een persoon zal zijn gedrag afstemmen op dat van de leden uit zijn omgeving opdat het overeen zou stemmen met de normen van deze groep (afstemming en sociale controle). Dit is de hypothese die in studies en onderzoek het vaakst wordt gebruikt.
- De selectie: een persoon zal zijn sociaal netwerk samenstellen uit personen waarvan de levensstijl en het gedrag lijken op de zijne (deze gelijkenissen vloeien voort uit het feit dat men zich aangetrokken voelt door personen met dezelfde eigenschappen: leeftijd, herkomst, opleiding…). Zo zal een persoon die veel drinkt vrienden kiezen die ook veel drinken of zal hij regelmatig naar plaatsen gaan waar veel wordt gedronken. De affectieve banden die zo worden geschapen zullen de nood en de motivering tot drinken versterken totdat de omgeving zal worden gereduceerd tot personen met dezelfde dwanggedachten als hijzelf.
- Sociale status
De sociale status kan met name op een niet-systematische wijze het alcoholgebruik bij jongeren
beïnvloeden. Uit het onderzoek Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) blijkt immers
dat de frequentie van het regelmatig alcoholgebruik bij adolescenten in tal van landen afhangt
van de sociale klasse. Enerzijds gebruiken jongeren uit een bevoorrechte klasse in het Verenigd
Koninkrijk, Denemarken, België, Rusland, Frankrijk, Hongarije, Letland, Polen en Estland vaker
alcohol; anderzijds drinken sociaal minder bevoorrechte adolescenten in Noord-Ierland, Ierland,
Slowakije, Canada, Israël en de Verenigde Staten meer. Daaruit kan worden afgeleid dat
alcoholgebruik bij jongeren niet rechtstreeks samengaat met een bepaald maatschappelijk
niveau, maar dat het veeleer de weergave is van een levensstijl die wordt geassocieerd met een
bepaalde sociale klasse in een gegeven land.
- Gebruik gebonden aan de cultuur: fuiven en alcohol
“Een feest is een exces maar dan toegelaten, en zelfs geordend; een plechtige schending van
een verbod” (Freud, 1912). Dientengevolge gaat het dus wel degelijk om een bijzonder ruimtetijdcomplex
(dat traditioneel tot het heilige behoort) waardoor een breuk kan worden gemaakt met
het dagelijkse leven om er de continuïteit van te verzekeren. Het feest, waar men zowel
overtredingen alsook sociale regulering tegenkomt, spoort het individu ertoe aan om zichzelf te
overstijgen, een breuk te maken met het dagelijkse leven, iets “buitengewoons” te doen, dat
buiten de vertrouwde normen ligt. Deze breuk uit zich in het uitzonderlijke, het aannemen van
houdingen waardoor een ongewone, andere, “abnormale” toestand kan worden bereikt (een
veranderde bewustzijnstoestand dankzij muziek, dansen…) en exces, overmatig gebruik van o.a.
psychotrope middelen (alcohol, XTC, cannabis…). De aard van het feesten ligt immers in de
overvloed: men consumeert er zonder na te denken, zonder beperking, zonder bij de
consequenties stil te staan… de tijd staat stil, men bevindt zich in een andere realiteit.
In deze context kan het gebruik van deze middelen deel uitmaken van een ritueel kader. Ook
kan het voortvloeien uit een ritus waarin wordt bevestigd dat men bij de groep behoort en er de
gemeenschappelijke waarden van deelt. Tenslotte kan het toelaten om zijn bewustzijnstoestand
aan de gebeurtenis aan te passen en de voor fuiven nodige ontmoetingen te maken: zo kan men
op gemeenschappelijke en geprogrammeerde wijze het dagelijkse leven even vergeten. Dit
gebruik heeft tot doel de sociale band bij het fuiven te versterken en de gezelligheid te
bevorderen… kortom: de bloemetjes buiten te zetten! Het gebruik van psychotrope middelen kan
(wegens hun “entactogeen” effect5) een noodzakelijk ritueel worden om “in een feestelijke
stemming te geraken” waarbij iedereen dezelfde bewustzijnstoestand bereikt, zijn inhibities
kwijtspeelt en deelt in de vriendschap (vgl. “Io vivat! Io vivat, nostrorum sanitas! Nos iungit amicitia. Et vinum praebet gaudia“). Men heeft hier dus wel degelijk te maken met een situatie
waarin veranderde bewustzijnstoestanden op collectieve wijze worden beheerd en waarin
onthouding soms kan worden opgevat als afwijking, of in deze bijzondere context op zijn minst
marginalisering teweeg kan brengen.
Indien bij het feesten de (gewone) regels terzijde worden geschoven of tijdelijk worden
opgeheven, bevinden wij ons in een situatie die dicht staat bij anomie6. In dergelijk geval kunnen
uitspattingen niet worden opgevat als regelovertredingen, aangezien het bestaan zelf van deze
regels wordt ontkend. Men beleeft hier dus het ineenstorten van het systeem waarin de waarden
zijn georganiseerd. Een overdreven toename in het feesten en de hieruit voortvloeiende
banalisering ervan (onder andere omdat feesten nu niet meer uitzonderlijk is maar een gewoonte
wordt) is schadelijk voor de feeststemming en loochent er de betekenis van. Aangezien de
feestregels niet meer worden erkend, worden zij overtreden. In dergelijke gevallen leidt het feest
op problematische en gevaarlijke wijze tot uitspattingen en vooral tot geweld in de vorm van
agressie, seksueel geweld, provocatie, uitdagingen…
Banaler is het feit dat dit verlies van betekenis tot gevolg kan hebben dat feesten enkel nog
neerkomt op het gebruik van psychotrope middelen. Wanneer sommigen dus zeggen dat zij
“vorige nacht gefeest hebben” moet men dus verstaan dat zij “enorm veel hebben gedronken”.
Deze personen verbergen zich achter de aanmaning tot feesten (consumeren zoals iedereen,
meedoen aan de overvloed). Het feest wordt een voorwendsel om op een overmatige manier
psychotrope middelen te gebruiken en houdingen aan te nemen waarmee een groot risico
gepaard gaat.